34022 |
rundvee |
koeien:
kø̜i̯ (L430p Einighausen),
vee:
vē (L430p Einighausen)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
groene rups:
idiosyncr. + soms fon. schrift Engels
gruin rôpsj (L430p Einighausen),
rups:
roeps (L430p Einighausen),
roepsj (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen),
idiosyncr. + soms fon. schrift Engels
rôpsj (L430p Einighausen)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
rasten:
raste (L430p Einighausen)
|
rusten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roew (L430p Einighausen)
|
ruw [SGV (1914)]
III-3-1
|
25042 |
ruw, ruig |
behaard:
behø͂ͅrd (L430p Einighausen),
ruw:
roew (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen)
|
ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sendaal (L430p Einighausen)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
sevooje (L430p Einighausen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (L430p Einighausen)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
19507 |
schaal |
schaal:
sjoal (L430p Einighausen)
|
schaal [SGV (1914)]
III-2-1
|
34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (L430p Einighausen)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|