33459 |
sluitstang boven aan een poortvleugel |
schoude:
šǫu̯ (L430p Einighausen)
|
Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b]
I-6
|
20491 |
slurpen |
slorpen:
(oe kort).
sjloerpe (L430p Einighausen)
|
slorpen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20601 |
smaken |
smaken:
sjmake (L430p Einighausen)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
afkeuren:
aafkeure (L430p Einighausen)
|
smalen [SGV (1914)]
III-1-4
|
33691 |
smalle weg, pad |
buurtpad:
bȳrtpāt (L430p Einighausen),
paadje:
pē̜tjǝ (L430p Einighausen),
pad:
pāt (L430p Einighausen),
voetpad:
vou̯tpāt (L430p Einighausen)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
šmęjǝ (L430p Einighausen)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
18978 |
smeerpoes |
viezerik:
viezerik (L430p Einighausen)
|
smeerpoes [SGV (1914)]
III-1-4
|
19073 |
smeken |
smeken:
sjmeeke (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen)
|
smeeken [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
20924 |
smeren |
smeren:
sjmere (L430p Einighausen)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
27252 |
smid |
smid:
šmēt (L430p Einighausen
[(mv šmęj)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|