33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjproete (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
17910 |
spuiten |
spruitsen:
sjpruitze (L430p Einighausen)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|
26295 |
staakijzer van de windmolen |
spil:
špel (L430p Einighausen)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|
17819 |
staan |
staan:
schtaon (L430p Einighausen),
sjtoan (L430p Einighausen)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
schtart (L430p Einighausen),
sjtart (L430p Einighausen),
štart (L430p Einighausen)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
26066 |
staart van de standerdmolen |
staart:
štart (L430p Einighausen)
|
De lange naar voren stekende balk aan de voorweeg van de standerdmolen, die schuin naar beneden loopt en waaraan trap en kruias bevestigd zijn; soms zijn er twee balken: de onderstaart en de bovenstaart. Zie ook afb. 21 en 85. [N O, 48a; Sche 19; monogr.; N O, 48b; N O, 48c; A 42A, 97 add.]
II-3
|
26049 |
staartbalk |
staartbalk:
štārt˱balǝk (L430p Einighausen)
|
De horizontale balk onderaan in de staartzijde, waarop de staart van de standerdmolen rust. [N O, 45i]
II-3
|
34087 |
staartkwast |
pluim:
plūm (L430p Einighausen),
vlos:
flūs (L430p Einighausen)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|
21272 |
stad |
stad:
sjtad (L430p Einighausen)
|
stad [SGV (1914)]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
štal (L430p Einighausen)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|