25657 |
brouwen |
brouwen:
bruwǝ (L430p Einighausen)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
bryjǝr (L430p Einighausen)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brök (L430p Einighausen)
|
brug [SGV (1914)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broet (L430p Einighausen),
brōēt (L430p Einighausen)
|
bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
(oe kort).
broedegoem (L430p Einighausen)
|
bruidegom [SGV (1914)]
III-2-2
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
hoos:
haoze (L430p Einighausen)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L430p Einighausen)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
af in de banden zijn:
(de koe is) āf en dǝ bɛnj (L430p Einighausen),
brul zijn:
(de koe is) brøl (L430p Einighausen)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buj (L430p Einighausen),
buuj (L430p Einighausen),
regenbui:
rĕng è buuj (L430p Einighausen)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boek (L430p Einighausen)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|