20899 |
aardappels schillen |
schillen:
èrpel sjelle (L430p Einighausen)
|
aardappels schillen [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
33164 |
aardappelstruik |
struik:
štruk (L430p Einighausen)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
erbel:
èrbel (L430p Einighausen),
ɛrbəl (L430p Einighausen)
|
[DC GV (1935) M]aardbei [SGV (1914)]
I-7
|
24922 |
aarde, grond |
aarde:
êrd (L430p Einighausen)
|
aarde (grond) [SGV (1914)]
III-4-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ē̜rdǝ pǫt (L430p Einighausen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
abelemannetje:
Opm. tussen Sittard en Limbricht ligt de(n) aubelenberg.
aubelemenken (L430p Einighausen)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
schikschouderen:
schikschouweren (L430p Einighausen)
|
aarzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
roete⁄n oas (L430p Einighausen)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
26007 |
achteraanweeg |
vangweeg:
vaŋwę̄x (L430p Einighausen)
|
De zijkant van de molenkast waar zich de vang bevindt. [N O, 47a]
II-3
|
19021 |
achterdocht |
presumptie:
persoentsje (L430p Einighausen)
|
achterdocht [SGV (1914)]
III-1-4
|