33579 |
erwten- of bonenranken |
ranken:
rèng (L430p Einighausen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
18047 |
etter |
gezweer:
gezjwêr (L430p Einighausen)
|
etter [SGV (1914)]
III-1-2
|
33688 |
fijn droog stof |
moude:
mǫu̯ (L430p Einighausen)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zijdoek:
zidou̯k (L430p Einighausen)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
18648 |
flaphoed |
loesjhoed:
lôsjhout (L430p Einighausen)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikflore (L430p Einighausen),
huichelen:
huuchele (L430p Einighausen)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L430p Einighausen)
|
fluim [SGV (1914)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
stil zeggen:
stil zèkke (L430p Einighausen)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L430p Einighausen)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
34119 |
forsgebouwde koe |
stukkige koe:
štø̜kegǝ kǫu̯ (L430p Einighausen)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|