18724 |
kammen |
kammen:
kömme (L430p Einighausen)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
26321 |
kammen van het luiwiel |
kammen:
kamǝ (L430p Einighausen)
|
De kammen van het luiwiel, die meestal in het verlengde van de straal bevestigd zijn. [N O, 25i]
II-3
|
26246 |
kamnagels |
pennen:
pęnǝ (L430p Einighausen)
|
De pennen waarmee de kammen, die dwars door het aswiel gaan, worden vastgestoken. [N O, 11m]
II-3
|
21173 |
kanaal |
maas:
vaart komt hier niet voor
maas (L430p Einighausen)
|
vaart: Die vaart, dat meer is ondiep (met vaart wordt bedoeld een water dat ter bevaring dient....) [DC 20 (1951)]
III-3-1
|
18677 |
kap van een lange schoudermantel |
muts:
mötsj (L430p Einighausen)
|
kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26048 |
kapconstructie |
verst:
vēš (L430p Einighausen)
|
De gehele kapconstructie van de standerdmolen. [N O, 45h]
II-3
|
18293 |
kapmantel |
caban (fr.):
kabo͂ (L430p Einighausen),
kapmantel:
kapmäntjel (L430p Einighausen)
|
kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)] || schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18417 |
kapoets |
kapoets:
betekenis: wollen muts over heel hoofd en met luifel op schouders
kapôtsj (L430p Einighausen)
|
kapoets, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33279 |
kapucijner, velderwt |
velderwten:
vɛltjɛrtǝ (L430p Einighausen)
|
Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
21760 |
kar |
kar:
kar (L430p Einighausen)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|