| 24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)geut, gegeut:
kwakkertegegoats (L430p Einighausen)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
| 26184 |
kikkers |
haken:
hø̜̄k (L430p Einighausen)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|
| 24309 |
kikkervisje |
koelkop:
koelkop (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen)
|
kikkervisje [DC 09 (1940)], [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
| 17600 |
kin |
kin:
kin (L430p Einighausen)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kèndj (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen)
|
kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 18674 |
kinderkleren |
kinderkleren:
kènjerkleier (L430p Einighausen)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18362 |
kinderschort met mouwen |
kinderscholk:
kinjersjolk (L430p Einighausen)
|
kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kiekhous (L430p Einighausen)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 29843 |
kippen |
hoender:
hou̯ndǝr (L430p Einighausen)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 33404 |
kippenhok |
hoenderstal:
hęu̯ndǝr[stal] (L430p Einighausen)
|
Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|