e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lammeren lammen: lamǝ (Eisden) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lamoen stel: stēl (Eisden) Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13
lamp lamp: lamp (Eisden, ... ) lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1
lampekabel kabel: kabel (Eisden  [(Eisden)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) De kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds de accu en anderzijds de lamp die op de mijnpet of -helm van de mijnwerker is bevestigd. [N 95, 257] II-5
lampenist lampist: lampest (Eisden  [(Eisden)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Arbeider die verantwoordelijk is voor de goede staat van de mijnlampen. De lampenist onderhoudt de mijnlampen, reikt ze uit aan de mijnwerkers in ruil voor hun controlepenning en ontvangt ze na de dienst weer terug tegen afgifte van dezelfde controlepenning. [monogr.; Vwo 466; N 95, 241] II-5
lampenkamer lampisterij/lampisterie: lampestǝręj (Eisden  [(Eisden)]   [Domaniale]) De ruimte waar men de mijnlampen onderhoudt en indien nodig repareert. [N 95, 241; monogr.; Vwo 467; Vwo 468] II-5
lampepot benzinepot: benzinepot (Eisden  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]) De lampepot van de veiligheidslamp, gevuld met watten. [N 95, 243; N 95, 242; N 95, 248; monogr.] II-5
land land: land (Eisden) land [ZND 29 (1938)] III-3-1
landerijen boerderij: burdǝrei̯ (Eisden), land: lant (Eisden), lɛnjǝr (Eisden) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landrol wel: wɛl (Eisden) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2