e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lid van een vereniging lid: ə lit van ’n vereeniging (Eisden) Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lied, liedje liedje: le.tsjə (Eisden), altijd verkleind  leetje (Eisden) Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || liedje [RND] III-3-2
liegen liegen: lege (Eisden), lēgə (Eisden) liegen [ZND 25 (1937)] III-3-1
lier treuil: treuil (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Eisden]) Algemene benaming voor een hijswerktuig met horizontaal geplaatste as waarmee bijvoorbeeld mijnwagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden. Een lier kan met de hand of mechanisch, bijvoorbeeld elektrisch of met perslucht, worden aangedreven. Volgens Defoin (pag. 174) maakt men in Nederland naar aanleiding van de aandrijving een onderscheid tussen een windas en een lier: de windas wordt met de hand gedraaid en de lier met een motor. Omdat vraag N 95A, 13 vrij algemeen was gesteld ("Hoe noemt u een lier waarmee wagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden") en omdat de lier in de mijn voor veel doeleinden wordt gebruikt, zijn de antwoorden "Hollandse lier" (Q 21), "rooflier" (Q 21), "stijlentrekker" (L 374) en "koepe-lier" (Q 21) verplaatst naar respectievelijk de lemmata Rooflier, Stijlentrekker en Koepe-lier. De opgave "kolom" uit Q 21 is volgens de invuller een zuilenlier en de term "mopje" werd volgens de zegsman uit Q 121a gebruikt voor een kleine lier in doortochten. De term "lier" is volgens de respondent uit Q 121c een Nederlandse benaming die op de Domaniale mijn pas in zwang kwam toen er een Nederlands sprekend kader op de mijn tewerkgesteld werd. [N 95A, 13; monogr.; N 95, add.; Vwo 477; Vwo 797] II-5
lies lies: lis (Eisden), lēs (Eisden), plooi: RK: ingegeven dr. plooi v.d. dij ?  plòèj van t bijn (Eisden) de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] I-12, III-1-1
lieveheersbeestje molenpaardje: ook in ZND 16, 006  møləpēͅrtšə (Eisden) lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)] III-4-2
liggen liggen: legkə (Eisden), ligge (Eisden) liggen [ZND 25 (1937)] III-1-2
liggend dakvenster dakvenster: dākvēnstǝr (Eisden), vasistas (fr.): vasestas (Eisden) Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.] I-6
lijder aan tuberculose koe met longrot: kō mēt lou̯ŋrōt (Eisden) Koe die tuberculose heeft. Zie ook het lemma ''lijder aan tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17c; N 3A, 85a] I-11
lijfbieden, prolapsus vaginae (de) koning laten kijken: (de koe) lit dǝ kø̄neŋ kīkǝ (Eisden) Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a] I-11