e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linkervoorkwartier linkerkwab: lēŋkǝrkwap (Eisden) Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a] I-11
links, linkshandig links: laings (Eisden) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linkshandig persoon linkse, een -: ə nə laingsə (Eisden) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linnen, linnengoed lijnen: linǝ (Eisden), linnen: lenǝ (Eisden) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lintwormen lintwormen: Opm. onder de "ei"staat een boogje; weet niet wat invuller hiermee bedoeld (wellicht te maken met de uitspraak)?!  leintwôêrm (Eisden) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lintwormen? [N 93 (1983)] III-3-2
lip lip: lippe (Eisden), løp (Eisden, ... ) lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lip van een hoefijzer lipje: løpke (Eisden) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lis (alg.) lis: laisj (Eisden), lisbloem: laisjbloem (Eisden) lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)] III-4-3
litteken lijnteken: lienteikə (Eisden), lientijke (Eisden) een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01u (1924)] III-1-2
liturgisch vaatwerk gewijde vaten: de gewi-jde vaate (Eisden), gewi-jde vate (Eisden) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] III-3-3