e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruche ruchetje: røškǝ (Eisden) Geplooid (kanten) oplegsel aan dameskleren of een geplooide gerimpelde of klokkend geknipte reep stof. Er zijn twee soorten ruches, rechte en ronde, die verschillend worden geknipt. Zie afb. 47. [N 62, 42a; MW; monogr.] II-7
rug rug: ruk (Eisden), rék (Eisden), rø̜k (Eisden) de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND 06 (1924)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9, III-1-1
rug van het blad van de zeis rug: rø̜k (Eisden) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
rugband band: bant (Eisden) De band achter in de (driedelige) rug van een colbert. Vergelijk de lemmata ɛplatstukɛ en ɛjukstukɛ.' [N 59, 92] II-7
rugriem rugriem: rugriem (Eisden) Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10
rugsplit naadslip: nǭtsløp (Eisden) De split in het verlengde van de rugnaad van een colbert. [N 59, 90b] II-7
rugvoeringplooi plooi: pluǝj (Eisden) Plooi in de voering in de middenrugnaad. [N 59, 119] II-7
ruien ruizelen: ruuzelen (Eisden) Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)] III-3-2
ruif voor de koeien roop: rø̜u̯p (Eisden), ruif: rø̜̄u̯f (Eisden) Naar aanleiding van de vraag naar de "verstelbare voerluiken" (2.2.20) werden ook benamingen voor een ruif gegeven. Een ruif met hooi voor de koeien kwam in de oude potstaal nog vaak voor (zie de foto van afbeelding 7 bij het lemma "potstal" (2.2.2), afb. 7); in de stallen met een koeienstand vindt men deze niet meer. Vaak is er alleen in de paardestal een ruif; zie het lemma en de kaart "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 37d] I-6
ruiken ruiken: rijk (Eisden), ruuke (Eisden) rieken [ZND 25 (1937)] III-1-1