e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schilderij schilderij: schilderij (Eisden), Karte 38.  schilderij (Eisden) Gemälde. || schilderij [ZND 06 (1924)] III-2-1, III-3-2
schimmel (plantje) schimmel: schummel (Eisden) schimmel [ZND 06 (1924)] III-4-3
schip schip: scheep, twee scheep, klein scheepke (Eisden), še.p (Eisden) Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND] III-3-1
schipper schipper: šypər (Eisden), šøpər (Eisden) schipper [RND] III-3-1
schoeisel t leer]: šon (Eisden) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: algemeen schoen: schoon (Eisden), šon (Eisden) een schoen [ZND 06 (1924)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenlepel schoentrekker: šontreͅkər (Eisden) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenveter nestel: nistel (Eisden), rijgstaartel: rejstartələ (Eisden) Nestel (van den schoen; fr. lacet). [ZND 05 (1924)] || schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
schoffel schoffel: šofǝl (Eisden) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: šofǝlǝ(n) (Eisden) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5