e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwx sneeuw: snêê (Eisden), ps. de e staat wat hoger geschreven.  snīe (Eisden, ... ) sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
sneltrein expres (<fr.): e⁄nən expres (Eisden) Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1
snijmes snippermes: snøpǝrmɛs (Eisden), trekmes: trēkmɛts (Eisden) Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-12
snijtand snijtand: sneitan (Eisden) snijtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
snijwonde snee: sneej in ne vinger (Eisden) snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] III-1-2
snoepen slokken: sloekkə (Eisden) snoepen [ZND 07 (1924)] III-2-3
snor snor: snoər (Eisden), snuffel: snuffəl (Eisden) Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)] III-1-1
snotneus aap: wāt ənen āp (Eisden) Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)] III-1-4
snuit naas: nās (Eisden), snuits: snūts (Eisden), snūts (Eisden), šnū.ts (Eisden) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1
snuit van de wagen naas: nās (Eisden) De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d] I-13