18412 |
bolhoed: spotnamen |
tietz:
tits (Q007p Eisden)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32255 |
bollen |
blokken:
blø̄k (Q007p Eisden)
|
Afgezaagde stukken boomstam die ongeveer de lengte van een duig hebben. Zie ook afb. 205 en het lemma ɛstuk boomstamɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager. Het afkorten wordt gedaan met behulp van de trek- of boomzaag. Zie ook het lemma ɛtrekzaagɛ, ɛboomzaagɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 6b]
II-12
|
32326 |
bom, spon |
spon:
spun (Q007p Eisden)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
spon:
spon (Q007p Eisden),
spongat:
spungāt (Q007p Eisden)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
ein pels (Q007p Eisden),
nə pails (Q007p Eisden)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
blauw houwen:
blauw gouwə (Q007p Eisden),
bont en blauw houwen:
bont ɛm blāuw gòwə (Q007p Eisden),
bont ɛm blāuw gòwən (Q007p Eisden),
bont en blauw slaan:
bont en blauw (Q007p Eisden)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
plag:
plak (Q007p Eisden)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34031 |
bonte koe met rode kop |
rode kop:
rōǝi̯ǝ kōp (Q007p Eisden)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a]
I-11
|
34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwarte moor:
zwartǝ mōr (Q007p Eisden)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
speͅx (Q007p Eisden)
|
specht [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|