id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18682 | bontmantel | pelsen jas: peͅlsəjas (Eisden) | bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3 |
22552 | boog | boog: b^oͅ:ch (Eisden), spanboog: spanbǫ̃x (Eisden), strekboog: strēk˲bǫwx (Eisden) | boog [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9, III-3-2 |
24472 | boom (alg.) | boom: boͅu̯m (Eisden) | boom [RND] III-4-3 |
33511 | boomgaard | bongerd: boͅŋərt (Eisden), fruitwei: fruitwei (Eisden), frøͅi̯t[wei} (Eisden) | boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7 |
24511 | boomstronk | vot: də voͅt (Eisden), vot (Eisden) | boomstronk [ZND 07 (1924)] || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] III-4-3 |
34565 | boomwagen | huts: høt (Eisden) | Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13 |
33280 | boon, algemeen | bonen: bunǝ (Eisden), boon: buǝn (Eisden) | Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5 |
29071 | boord | boord: bǭrt (Eisden) | Afzonderlijk stuk als afwerking of versiersel om de rand van een kleed. [N 62, 31b; MW] II-7 |
28841 | boordband | boordelint: bø̜ǝrlęjnt (Eisden) | Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW] II-7 |
18698 | boordenknoopje | colknoopje (<fr.): koͅlknøͅypkə (Eisden) | boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3 |