e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlegelstok geerd: gē̜xt (Eisden) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleug schoor: šǭr (Eisden) De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW] II-7
vleugel vleugel: vlôêgel (Eisden) Hoe heet de vleugel van een duif? [N 93 (1983)] III-3-2
vleugels in de wanmolen taupen: (mv)  tęi.p (Eisden) De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
vliegennet vliegennet: vlēgǝnęt (Eisden) Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10
vlieger windvogel: /  weindvogel (Eisden), wèindvogel (Eisden) vlieger [SND (2006)] || windvogel [SND (2006)] III-3-2
vlier heulenteul: gecombineerd met ZND 8 055, idem  eulenteul (Eisden) vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] III-4-3
vlinder pepel: pi.pəl (Eisden), pipəl (Eisden) vlinder [ZND 16 (1934)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlo (enk.) vlo: vlu (Eisden, ... ) mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vluui: vlyj (Eisden) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2