e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

Gevonden: 3771
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deur deur: dø̜̄r (Eisden) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurtje in een poortvleugel poortje: pø̜rtšǝ (Eisden), tuimelaar: tumǝlē̜ ̞r (Eisden) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
diaken diaken: diake (Eisden) Een geestelijke die een gebied heeft, maar niet mag dopen, begraven of trouwen. [N 96D (1989)] III-3-3
diarree scheuteren: šø̜i̯tǝrǝ (Eisden) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] I-11
dichtgroeien poffen: poffen (Eisden  [(Eisden)]   [Emma]) Gezegd van een mijngang die door de druk op het gesteente langzaam wordt toegedrukt. [N 95, 385; N 95, 386; monogr.] II-5
dichtingsmateriaal roggedeeg: roggedeeg (Eisden  [(met wit van ei: werd zo hard als steen)]  ), werk: węrk (Eisden  [(in azijn geweekt vlashaar)]  ) De verschillende materialen die naast biezen en lissen worden gebruikt om kieren en naden in vaten en kuipen dicht te maken. Diverse respondenten maken melding van een papje dat van meel werd gemaakt en na droging hard werd. [N E, 54a; N E, 55] II-12
diep diep: dēp (Eisden) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
diepboring sondage: sondage (Eisden  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Verkenning van de ondergrond door middel van diepboringen. [N 95, 169; Vwo 168] II-5
dier, beest beest: hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  biest (Eisden) beest [ZND 01 (1922)] III-4-2
difterie het geel: het geel (Eisden) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)] III-3-2