24006 |
doopkaars |
doopkaars:
doupkèèrs (Q007p Eisden)
|
De doopkaars. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23386 |
doopkapel |
doopkapel:
de doupkêpel (Q007p Eisden),
doupkapel (Q007p Eisden)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20396 |
doopmutsje |
doopmutsje:
døͅypmötskə (Q007p Eisden),
døͅypmətskə (Q007p Eisden)
|
doopmutsje [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23998 |
doopsel |
doop:
duip (Q007p Eisden),
doopsel:
duipsel (Q007p Eisden)
|
Het doopsel [der doof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20400 |
doopsprei |
doopsprei:
doupsprei (Q007p Eisden)
|
de doopsprei [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
do.əpfű.nt (Q007p Eisden),
doupfont (Q007p Eisden),
doupvônt (Q007p Eisden),
t doup vônt (Q007p Eisden)
|
doopvont [RND] || Doopvont. [ZND 01u (1924)] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
wijwater:
wiewater (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
alledaagse kleren:
alə daxsə kleͅijər (Q007p Eisden)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28983 |
doorgestikte naad |
versiering:
vęrsēreŋ (Q007p Eisden)
|
Doorgestikte naden als decoratie. Naden worden doorgestikt aan de goede kant van de stof. Doorstikken is een uitstekende techniek voor het accentueren van een bepaald detail, het plathouden van de naadtoeslagen en het decoreren van effen stof (Het Beste Naaiboek, pag. 152). [N 59, 58]
II-7
|
28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangebrande kool:
aangebrande kool (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zolder])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|