e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

Gevonden: 3771
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dwarsbeuk dwarsbeuk: de dweersbeuke (Eisden, ... ) Het dwarsschip, de dwarsbeuk van een kruiskerk [transept?]. [N 96A (1989)] III-3-3
dwarsligger travers: travɛrs (Eisden  [(Eisden)]   [Eisden]) Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790] II-5
dwarsstuk van de t-vormige hoeve aanbouw: ǭnbǫu̯ (Eisden) Bedoeld is het bouwdeel waarin zich het woongedeelte bevindt; dit kan eventueel ook het woongedeelte van de L-vormige bouw zijn. Zie de toelichting bij het lemma "L-vormige hoeve" (1.2.2). Vergelijk ook kaart 4 en afbeelding 4. [N 4A, 2d] I-6
dwaze streek gekke streken: dat zīn gekke strēkə (Eisden), kinderage: da⁄s kiŋərazi (Eisden) Dat is een kinderstreek, dat zijn zotte streken. [ZND 07 (1924)] III-1-4
dweil dweil: sic  dwei (Eisden) Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)] III-2-1
dynamiet dynamiet: dynamiet (Eisden  [(Eisden)]   [Maurits]) Springstof met nitroglycerine als grondstof. Dynamiet wordt vooral gebruikt om zeer harde steenlagen los te maken. [N 95, 422; N 95, 419; monogr.; Vwo 301] II-5
eekhoorn eekhoorntje: ook ZND 02, 008  inkkeurtje (Eisden) eekhoorn [ZND 01 (1922)] III-4-2
eelt, eeltknobbel gezwel: gezweel in zien an (Eisden) Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)] III-1-2
een bochel inwerken een kroft in de jas werken: ǝn krof en nǝ jas węrkǝn (Eisden) Een bochel in een jas werken door middel van het knippen van het patroon of door strijken of persen. [N 59, 89] II-7
een boterham smeren een boos smeren: ən bɛ̄yš šmēərə (Eisden), een boterham smeren: ən bo̝təram šmēərə (Eisden) smeren [RND] III-2-3