e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

Gevonden: 3771
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
etter materie: metèrie (Eisden) etter (van een wonde, enz.) [ZND 01u (1924)] III-1-2
evenaar, tweespanszwenghout warshout: wē.sǫu̯.t (Eisden) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2
evene evie: ē.vi (Eisden) Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31] I-4
fatsoenlijk fatsoenlijk: Dat is énə fatsuunləkə mins (Eisden) Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)] III-1-4
feest feest: fiès (Eisden) Het schoonste feest (lidwoord!). [ZND 35 (1941)] III-3-2
feestdag van sint-maarten sint-maarten: sint marten (Eisden), sinte-maarten: sinte merte (Eisden) Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)] III-3-3
fiets fiets: fits (Eisden), é nə fits (Eisden), velo: minder gezegd  é nə velo (Eisden) fiets [ZND 44 (1946)] || Fiets. [ZND 35 (1941)] III-3-1
fijn droog stof moude: mǫu̯w (Eisden) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijnkool stubkool: støbkōl (Eisden  [(Eisden)]   [Laura, Julia]) Steenkolen met een afmeting kleiner dan 10 mm. [N 95, 463] II-5
fijt fijt: fièt (Eisden) ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2