33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
ø̜tšǝlǝ (Q007p Eisden),
kopstuk:
kǫpstøk (Q007p Eisden)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
voile (fr.):
vwal (Q007p Eisden),
vwul (Q007p Eisden)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hūgtid (Q007p Eisden),
oègtièt (Q007p Eisden)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
22077 |
hoog vliegen |
hoog vliegen:
de doeven vleegen h-e͂g (Q007p Eisden)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
er zin vēr hugdāg (Q007p Eisden),
cf. clairehoogdagen
doa zien vair oègdaag (Q007p Eisden)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
de hoegmes (Q007p Eisden),
dəu.əchmis (Q007p Eisden),
oè mēͅs (Q007p Eisden)
|
Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsel:
ȳǝxsǝl (Q007p Eisden)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
22164 |
hooi |
hooi:
hø̜.i̯ (Q007p Eisden),
hø̜i̯ (Q007p Eisden),
ø̜i̯ (Q007p Eisden)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|
32949 |
hooi binnenhalen |
binnenhalen:
benǝhālǝ (Q007p Eisden),
inhalen:
enǭlǝ (Q007p Eisden)
|
De algemene benaming voor het vervoeren van het hooi, van het veld waar het is gemaaid en gedroogd, naar de boerderij waar het zal worden opgeslagen als wintervoer. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. [N 14, 117; A 10, 17; A 16, 4b; L 38, 35; Lu 2, 34 II add.; monogr.]
I-3
|
32910 |
hooi harken |
kemmen:
kø̜mǝ (Q007p Eisden)
|
Het werken met de houten hooihark, zwelen. Zie ook de lemma''s over het bijeenwerken van de rijen en de huikelingen in de volgende paragraaf. Het object van de werkwoorden is steeds "het gemaaide gras", "hooi . Voor de fonetische documentatie van het woordtype hooien zie het lemma ''hooien''. [JG 1a, 1b; A 28, 1d; Lu 6, 1d]
I-3
|