e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleip kleip: klęjp (Eisden) Duig waarvan het hout een scheur vertoont. Volgens de respondenten uit Q 7 en Q 9 werden kleipen gebruikt voor karspaken. [N E, 11b] II-12
klep (van pet) klep: kleͅp (Eisden, ... ) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek broek met een klep vanvoor: brook met ’ne klep van vör (Eisden), klepbroek: kleͅbrok (Eisden) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] III-1-3
klepel klepel: de klepel van de klok (Eisden), klepel (Eisden, ... ) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klepklok kleine klok: de klein klok (Eisden, ... ) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen trumpen: trumpe (Eisden, ... ) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kletsen muilen: Van Dale: muilen, (gew.) morren, pruilen.  moelle (Eisden), moelə (Eisden) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsen [onnozele praat vertellen] flauwigheid vertellen: ei vertelt flauwigheid (Eisden), leugen: ai vertailt niks es leuges (Eisden) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)], [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klatsool: kladjžūęl (Eisden) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelaar: na babbalaer (Eisden), babbeltong: ein bəbbaltuŋ (Eisden), babbelwijf: a babbalwīf (Eisden), saaielwijf: sajelwièf (Eisden) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1