19856 |
kop |
kop:
kǫp (Q007p Eisden)
|
[JG 1a, 1b]
I-9
|
27995 |
kop van de pijler |
kop:
kǫp (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Het einde van de pijler, in het algemeen tevens het hoogste punt van de pijler. De woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma Pijler. [N 95, 280]
II-5
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (Q007p Eisden)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
32286 |
kop van een duig |
druivenkroon:
drūvǝkrȳn (Q007p Eisden)
|
Elk van de twee uiteinden van een duig. [N E, 32a]
II-12
|
32312 |
kopband |
kopreep:
kopręjp (Q007p Eisden)
|
De band die om de beide uiteinden van het vat wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ. Als sluitband heeft de kopband vaak de functie van opzetband. Zie ook dat lemma.' [N E, 22a; N E, 23; N E, 42]
II-12
|
33137 |
kopdorser |
kopdorser:
kǫp˱dē.sǝr (Q007p Eisden)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kōpǝrslē̜gǝr (Q007p Eisden)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
27922 |
kophout |
kophout:
kophout (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Een stijl met daarop een plankje of een stuk halfhout. Het geheel kan worden gebruikt als voorlopige ondersteuning in een kerf. Zie de semantische toelichting van de lemmata Inkerven en Kerf. [N 95, 492; N 95, 330; monogr.]
II-5
|
28871 |
kopieerwieltje |
patroonraadje:
patruǝnrē̜tjǝ (Q007p Eisden)
|
Een scherp getand wieltje aan een handvat om patronen uit te raderen. Zie afb. 5. [N 59, 4]
II-7
|
19582 |
kopje |
bak:
bak (Q007p Eisden),
bakje:
kleine tas
bekskə (Q007p Eisden),
kom:
grote tas
kom (Q007p Eisden),
tas:
tas (Q007p Eisden)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|