33092 |
korenmijt zetten |
mijten:
mi.tǝ (Q007p Eisden)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernol:
koo-unkernol (Q007p Eisden)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
kəproal (Q007p Eisden)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
koͅrseͅt (Q007p Eisden),
kərset (Q007p Eisden)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
koos (Q007p Eisden)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
18330 |
kort schortlint |
binder:
beͅnjər (Q007p Eisden)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28978 |
kort stikken |
kortstikken:
kortstekǝ (Q007p Eisden)
|
Smal ten opzichte van de kant stikken. [N 59, 56]
II-7
|
22175 |
kort van bouw |
kort:
kort (Q007p Eisden)
|
Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: kort van bouw of geraamte? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18287 |
korte broek |
kinderbroek:
keinjerbrook (Q007p Eisden),
korte broek:
korte brook (Q007p Eisden),
n’ korte brook (Q007p Eisden)
|
een korte broek [N 59 (1973)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
-> e paar gaitte.
gait (Q007p Eisden),
stevelbot:
štivəlboͅtə (Q007p Eisden)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|