32284 |
kuipersvijs |
wring:
vrēŋ (Q007p Eisden),
wrongelblok:
vrǫŋǝlblōk (Q007p Eisden)
|
Algemene benaming voor een werktuig waarmee de duigen aan de onderkant van het vat naar binnen worden gebogen. Het bestaat uit een kabel die om de duigen wordt geslagen en door middel van een schroef of draaispil wordt aangespannen. Zie ook afb. 217. [N E, 29; monogr.]
II-12
|
20463 |
kuis, ingetogen |
zuiver:
zuuver (Q007p Eisden)
|
kuis, zuiver [N 96D (1989)]
III-2-2
|
17773 |
kuit |
kuit:
kuut (Q007p Eisden)
|
kuit (van het been) [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
18545 |
kuitbroek |
culotte (fr.):
kalot (Q007p Eisden),
kelot (Q007p Eisden),
pofbroek:
poͅfbrok (Q007p Eisden)
|
een kuit- of kniebroek [N 59 (1973)] || kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32624 |
kunstmest |
chimique:
žǝmek (Q007p Eisden)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køstēk (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden,
Q007p Eisden)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
saaielaar:
sajelair (Q007p Eisden),
saaielwijf:
ie als vier
sajelwièf (Q007p Eisden)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
19104 |
kwalijk nemen |
het kwaad oppakken:
ook materiaal znd 29, 19
koat (opgépak) (Q007p Eisden)
|
kwalijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwattel (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
32254 |
kwast, noest |
aast:
ǭs (Q007p Eisden)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|