24880 |
kweek |
puinen:
pø̜i̯.nǝ (Q007p Eisden),
rig:
rig (Q007p Eisden)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|
21943 |
kweekduif |
{duif} voor de kweek:
Opm. onder de "ei"staat een boogje; weet niet wat invuller hiermee bedoeld (wellicht te maken met de uitspraak)?!
vĕŭr de kwieik (Q007p Eisden)
|
Wat is de dialectbenaming voor: een duif alleen voor de voortplanting? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kwekpēͅr (Q007p Eisden)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
waat éne kwezel (Q007p Eisden)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (Q007p Eisden)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
33324 |
l-vormige hoeve |
hoekhuis:
hokhūs (Q007p Eisden)
|
Navraag of er verschil in benaming was tussen een L-vormig bouwwerk waarvan de korte poot wordt gevormd hetzij door het woonhuis, hetzij door een schuur of stal, leverde geen nieuwe termen op. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 3. [N 4A, 1b en 2c]
I-6
|
28277 |
laadbak |
trémie/trimouye:
trǝmi (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Vaste of schuddende laadbak onder aan een pijlervoet of onder een wentelgoot, die wordt gebruikt om mijnwagens met ontgonnen gesteente te vullen. In de mijnen van Winterslag en Waterschei maakt men volgens de invuller uit Q 3 een verschil tussen enerzijds de "schudbak" die zich aan de voet van de pijler bevindt, en anderzijds de "trimouye" en de "schudtafel" die aan het uiteinde van de wentelgoot zijn bevestigd. [N 95A, 3; monogr.; N 95, add.; Vwo 458; Vwo 459; Vwo 774; Vwo 786; Vwo 796]
II-5
|
28273 |
laadplaats |
laadplaats:
lājplāts (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg, Eisden])
|
De ondergrondse ruimte naast de schacht waar de mijnwagens op de kooi worden geduwd. [N 95, 690; monogr.; N 95A, 3; N 95, 178]
II-5
|
28275 |
laadpunt |
laadplaats:
lajplāts (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Domaniale])
|
De plaats waar de mijnwagens ondergronds geladen worden. [monogr.; N 95, 690; N 95, 691; Vwo 21; Vwo 462; N 95, 178]
II-5
|
27368 |
laadstok |
laadstek:
lājstɛk (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zolder])
|
Ronde houten stok waarmee de schiethouwer of schietmeester de patronen in het schietgat duwt. De stok is van hout omdat een metalen laadstok vonken zou kunnen voortbrengen en op deze wijze de lading vroegtijdig zou kunnen doen ontploffen. [N 95, 406; monogr.; Vwo 176; Vwo 178; Vwo 463]
II-5
|