34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q007p Eisden)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34586 |
lamoen |
stel:
stēl (Q007p Eisden)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
28213 |
lampekabel |
kabel:
kabel (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds de accu en anderzijds de lamp die op de mijnpet of -helm van de mijnwerker is bevestigd. [N 95, 257]
II-5
|
27247 |
lampenist |
lampist:
lampest (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Arbeider die verantwoordelijk is voor de goede staat van de mijnlampen. De lampenist onderhoudt de mijnlampen, reikt ze uit aan de mijnwerkers in ruil voor hun controlepenning en ontvangt ze na de dienst weer terug tegen afgifte van dezelfde controlepenning. [monogr.; Vwo 466; N 95, 241]
II-5
|
27160 |
lampenkamer |
lampisterij/lampisterie:
lampestǝręj (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Domaniale])
|
De ruimte waar men de mijnlampen onderhoudt en indien nodig repareert. [N 95, 241; monogr.; Vwo 467; Vwo 468]
II-5
|
28221 |
lampepot |
benzinepot:
benzinepot (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De lampepot van de veiligheidslamp, gevuld met watten. [N 95, 243; N 95, 242; N 95, 248; monogr.]
II-5
|
21578 |
land |
land:
land (Q007p Eisden)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
boerderij:
burdǝrei̯ (Q007p Eisden),
land:
lant (Q007p Eisden),
lɛnjǝr (Q007p Eisden)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q007p Eisden)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|