id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19553 | lepel | lepel: lepəl (Eisden) | Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1 |
32323 | lepelavegaar | sponboor: spunbōr (Eisden) | De van een T-vormig handvat voorziene boor met een holrond, taps uitlopend boorijzer die dient om het met behulp van de handboor voorgeboorde bomgat en tapgat groter te maken. Zie ook afb. 227. [N E, 48c] II-12 |
18340 | leren beenkap | gamasche: kəmašə (Eisden) | lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18653 | leren muts die onder de kin wordt gesloten | leren koets: lärə kuts (Eisden), vliegersmuts: vlegərsmöts (Eisden) | muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)] III-1-3 |
28735 | leren naaien | leren naaien: liǝrǝ niǝjǝ (Eisden) | Het vak van naaister leren. [N 62, 1f] II-7 |
21554 | leugen / gelogen | gelogen (volt.deelw.): dat is gəlogə (Eisden) | Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1 |
19383 | leunstoel | kraamstoel: kramstōl (Eisden, ... ) | een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1 |
21341 | leurder | leurder: leurder (Eisden), lørdər (Eisden) | een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] III-3-1 |
20198 | leven | leven: znd 34, 82a; levə (Eisden) | leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2 |
20188 | leven (zn) | leven: levə (Eisden, ... ) | leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34] III-2-2 |