29023 |
losse naad |
losgelaten naad:
losgǝlǭtǝ nǭt (Q007p Eisden)
|
[N 62, 28; MW]
II-7
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
trog:
[trog] (Q007p Eisden)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
trog:
trǫx (Q007p Eisden)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
28128 |
loszittende gesteentebank |
cassure:
cassure (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Domaniale])
|
Een gesteentebank in het dak die neiging vertoont neer te vallen en die daardoor gevaar oplevert. Wat betreft het woordtype "zerk": Lochtman (pag. 81) zegt dat de gesteentebank er inderdaad uitziet als het deksel van een doodskist. De bank zit met de platte kant naar beneden en bevindt zich in een situatie die het plotseling loslaten zeer bevordert. [N 95, 897; monogr.; N 95, 529]
II-5
|
28169 |
luchtcirculatie |
lochtcirculatie:
loxserkylāsi (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Domaniale])
|
De circulatie van de lucht door de ondergrondse werken. [N 95, 210]
II-5
|
27211 |
luchtdeur |
deur:
dø̄r (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zolder])
|
Houten of ijzeren deur waarmee de luchtstroom ondergronds geregeld kan worden. [N 95, 214; monogr.; Vwo 485; Vwo 862]
II-5
|
28186 |
luchtdoorhouw, luchtdoortocht |
lochtmontage:
loxtmontāžǝ (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg])
|
Kleine mijngang in de koollaag die uitsluitend dient voor ventilatiedoeleinden. [N 95, 217; N 95, 182; N 95, 538; monogr.; Vwo 486; Vwo 490]
II-5
|
28047 |
luchthamer |
piqueur:
pikø̄r (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zolder])
|
De door samengeperste lucht aangedreven hamer waarmee de houwer in de pijler de steenkool delft. [N 95, 808; monogr.; N 95, 760 add.; Vwo 30; Vwo 487; Vwo 598; Vwo 603; div.]
II-5
|
27213 |
luchtkoker |
canard:
kanār (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Metalen of kunststof buis van ongeveer 50 cm doorsnede waarmee verse lucht naar ondergrondse werkpunten wordt gebracht die buiten de normale luchtstroom liggen. [N 95, 219; monogr.; Vwo 211; Vwo 489]
II-5
|
28195 |
luchtkokerophanging |
trengel met grif en carcan:
trɛŋǝl męt gref ęn karkō (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De haak of ketting waarmee de luchtkokers aan bijvoorbeeld een ondersteuning bevestigd kunnen worden. [N 95, 227]
II-5
|