e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rector rector (lat.): rector (Eisden) Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)] III-3-3
redingote? redingote (fr.): half lange jas  rədeͅŋot (Eisden) riddingot, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
reeks, rij rij: rij (Eisden) rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
refrein refrein: refrein (Eisden) Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)] III-3-2
regelaar vervoer chef-transport: chef-transport (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Eisden]) De vervoerregelaar regelt in de Nederlandse mijnen het transport en de distributie van de lege wagens voor de verschillende laadstations. In de Belgische mijnen kent men hiervoor de "dispatcher". "De dispatcher verdeelt de ledige mijnwagens over de verschillende afdelingen en pijlers. Hij vormt de rijen wagentjes voor hun vertrek en stelt zich gedurende de ganse werktijd telefonisch op de hoogte van het vervoer" (Vanwonterghem pag. 100). [N 95, 150; N 95, 149b; monogr.; Vwo 233; Vwo 284; Vwo 828; Vwo 830] II-5
regels richelen: rexǝlǝ (Eisden), travers: travɛ̄rs (Eisden) De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld] II-9
regenjas regenjas: rēgərjas (Eisden, ... ), regenmantel: regemantel (Eisden) damesregenmantel [N 23 (1964)] || een regenmantel [N 59 (1973)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)] III-1-3
regenpijp buis: bȳs (Eisden) De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.] II-9
regenworm piering: piering (Eisden), pierling: pierlink (Eisden), pirlenŋ (Eisden), worm: wörəm (Eisden) pier, aardworm [ZND 14 (1926)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] III-4-2
reinigen (van de hokken) zuiver maken: kotten zuuver maken (Eisden) Hoe zegt men: het reinigen van de hokken? [N 93 (1983)] III-3-2