25088 |
roest |
roest:
ros (Q007p Eisden)
|
roest [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
roestplek in linnen
iezərmoal (Q007p Eisden)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
rōt (Q007p Eisden)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
kō.rǝ (Q007p Eisden),
rog(ge):
rǫgǝ (Q007p Eisden)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
brood:
broet (Q007p Eisden),
roggebrood:
roggebroet (Q007p Eisden)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)] || zwart brood [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
scholk:
šoͅlk (Q007p Eisden)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (Q007p Eisden),
roͅk (Q007p Eisden)
|
Hoe noemt U in het algemeen een rok? [N 62 (1973)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18567 |
rokkostuum |
habijt (<lat.):
i en t worden uitgesproken
habit (Q007p Eisden),
smoking:
smoking (Q007p Eisden)
|
het rok-costuum [N 59 (1973)]
III-1-3
|
29077 |
roksplit |
split:
splet (Q007p Eisden)
|
Split in de rok. [N 62, 41a]
II-7
|
18426 |
roksplit [wld ii.7, p.87] |
split:
split (Q007p Eisden)
|
Hoe noemt U: een split in de rok [N 62 (1973)]
III-1-3
|