32834 |
rollen |
rollen:
rōlǝ (Q007p Eisden),
wellen:
wɛlǝ (Q007p Eisden)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
uilegat:
ylǝgāt (Q007p Eisden),
uilgat:
(mv)
ylgātǝr (Q007p Eisden)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
32291 |
rond haalmes |
rondschaaf:
rōntšāf (Q007p Eisden),
wiegevoetschaaf:
wēgǝvōtšāf (Q007p Eisden)
|
Het ronde mes met schuingeslepen snede en twee handvatten waarmee men diepe, holle vormen in hout kan snijden. Het rond haalmes wordt met een trekkende beweging gehanteerd en door de kuiper gebruikt voor het gladschaven van de binnenwand en het vlak maken van de binnenrand van vaten. Zie ook afb. 218. [N E, 37a-b; monogr.]
II-12
|
21942 |
rondcirkelen |
draaien:
dreijen (Q007p Eisden)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: het rondcirkelen rond het hok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34597 |
rongblokken |
schamelblok:
šǫu̯mǝlblø̄k (Q007p Eisden),
schamelen:
šǭmǝlǝ (Q007p Eisden)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
kramstekken:
kramstękǝ (Q007p Eisden),
schamelhout:
šǫu̯mǝlhǫu̯t (Q007p Eisden),
schamelkluppel:
šǫu̯mǝlkløpǝl (Q007p Eisden),
schamelron:
(enkelv)
šǭmǝlron (Q007p Eisden)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
kramogen:
kramōgǝ (Q007p Eisden)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
roodbonte:
rōǝi̯bǫntǝ (Q007p Eisden)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
geelbonte:
gɛi̯lbǫntǝ (Q007p Eisden)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
roof (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden),
ròòf (Q007p Eisden)
|
een korst (roof) op een wonde [ZND 01u (1924)] || hoe heet de korst die op een wonde komt ? [ZND 41 (1943)] || roof (korst op een wonde) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|