27162 |
schachtwiel |
kabelschijf:
kābǝlšīf (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Maurits])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lŏĕmmər (Q007p Eisden),
looflommer:
w`r zittə in de loaf-lumər (Q007p Eisden)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
malètetijd:
malɛttīt (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|
21092 |
schaften |
malète maken:
malɛt mākǝ (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5
|
27683 |
schaftlokaal |
eetzaal:
eetzaal (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei]),
refter:
rɛftǝr (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
koffie:
no. də kofi (Q007p Eisden)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjan (Q007p Eisden),
t⁄is ⁄n schan (Q007p Eisden)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] || t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
šǭbzbū.r (Q007p Eisden)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (Q007p Eisden)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lī.f (Q007p Eisden)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|