id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18299 | slobkous | get: getə (Eisden), getje: gètje (Eisden) | Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3 |
29020 | slordig, slecht naaiwerk | gebroddel: gǝbradžǝl (Eisden) | [N 62, 25] II-7 |
19894 | slot | slot: slōt (Eisden [(Eisden)] , ... [Zolder] ) | Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-5, II-9 |
18630 | sluier | voile (fr.): vwal (Eisden), vwul (Eisden) | sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3 |
32276 | sluitbanden | valse repen: valsǝ ręjpǝ (Eisden) | De zware, metalen banden die door de kuiper worden gebruikt om het vat te sluiten. De sluitbanden zijn voorlopige banden die uiteindelijk worden vervangen door lichtere, definitieve banden. [N E, 21] II-12 |
18542 | sluitklep | klep: klep (Eisden), kleͅp (Eisden) | deze klep (klep, presenteer blad) [N 59 (1973)] || klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3 |
33460 | sluitpin onder aan een poortvleugel | handhaafschoude: hant(h)ǝfšǫu̯ (Eisden), voetpin: vōtpen (Eisden) | Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c] I-6 |
33459 | sluitstang boven aan een poortvleugel | trekschoude: trękšǫu̯ (Eisden) | Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b] I-6 |
27582 | smal boetestrookje | klomperiem: klompǝrēm (Eisden [(Eisden)] [Winterslag, Waterschei]) | [N 95, 131 add.] II-5 |
33973 | smalle buikriem | buikzeel: būk˲zęi̯.l (Eisden) | Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10 |