25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snêê (Q007p Eisden),
ps. de e staat wat hoger geschreven.
snīe (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
e⁄nən expres (Q007p Eisden)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
30940 |
snijmes |
snippermes:
snøpǝrmɛs (Q007p Eisden),
trekmes:
trēkmɛts (Q007p Eisden)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|
17762 |
snijtand |
snijtand:
sneitan (Q007p Eisden)
|
snijtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18134 |
snijwonde |
snee:
sneej in ne vinger (Q007p Eisden)
|
snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
20590 |
snoepen |
slokken:
sloekkə (Q007p Eisden)
|
snoepen [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
17753 |
snor |
snor:
snoər (Q007p Eisden),
snuffel:
snuffəl (Q007p Eisden)
|
Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18026 |
snotneus |
aap:
wāt ənen āp (Q007p Eisden)
|
Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)]
III-1-4
|
17590 |
snuit |
naas:
nās (Q007p Eisden),
snuits:
snūts (Q007p Eisden),
snūts (Q007p Eisden),
šnū.ts (Q007p Eisden)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1
|
34612 |
snuit van de wagen |
naas:
nās (Q007p Eisden)
|
De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d]
I-13
|