18241 |
te groot zijn |
te wijd zijn:
te wùud (Q007p Eisden)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18247 |
te klein zijn |
te eng zijn:
te èng (Q007p Eisden),
trekken:
t truk (Q007p Eisden)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
22006 |
te laat komen om nog prijzen te winnen |
missen:
missen (Q007p Eisden)
|
het te laat komen van de duiven om nog prijzen te winnen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34633 |
te licht in de rug |
te licht:
tǝ lex (Q007p Eisden)
|
Als men teveel achteraan in de kar laadt, kan het paard de kar moeilijker trekken, omdat door het gewicht van de lading de bruikriem omhoogdrukt. Hierdoor kan de kar de neiging hebben om te wippen (zie ook voor het lemma de kar wipt. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
21961 |
te veel voederen |
te veel voederen:
te vôêl vooren (Q007p Eisden)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: te veel voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21962 |
te weinig voederen |
te smal voederen:
te smaal vooren (Q007p Eisden)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: te weinig voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
29095 |
te wijd |
te wijd:
tǝ wȳt (Q007p Eisden)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
33791 |
teellid |
schacht:
šax (Q007p Eisden)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
33794 |
teelzak |
buidel:
bøi̯.ǝl (Q007p Eisden)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38]
I-9
|
28831 |
tegen de vleug |
dwars:
dwēs (Q007p Eisden)
|
Tegen de richting in waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a]
II-7
|