20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (Q007p Eisden)
|
Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
bruidskostuum:
broedskestuum (Q007p Eisden)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18690 |
trouwpak |
trouwpak:
troͅwpak (Q007p Eisden)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
trouwrènk (Q007p Eisden)
|
een trouwring [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18169 |
trui |
trui:
trøy (Q007p Eisden)
|
trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34289 |
tuieren |
vasttuieren:
vasttuieren (Q007p Eisden)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
tuier:
tø̜i̯ǝr (Q007p Eisden),
tuierpaal:
tøi̯ǝrpǭl (Q007p Eisden),
tø̄i̯ǝrpǫl (Q007p Eisden)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34292 |
tuiertuig |
tuier:
tøi̯ǝr (Q007p Eisden)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|
30191 |
tuinen |
bijklenen:
bīklęjnǝ (Q007p Eisden)
|
Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i]
II-9
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kervel (Q007p Eisden),
kervəl (Q007p Eisden)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|