33969 |
borstriem |
borstriem:
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (Q007p Eisden)
|
I-10
|
18400 |
borstrok |
borstlijf:
boͅrstlīf (Q007p Eisden),
borstrok:
boͅrsroͅk (Q007p Eisden)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstlijf:
boͅrstlīf (Q007p Eisden),
lijfje:
lifkə (Q007p Eisden)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
borstlijf:
boͅrstlīf (Q007p Eisden),
lijfje:
lifkə (Q007p Eisden)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
spang:
spaŋ (Q007p Eisden)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
bozəm (Q007p Eisden)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleuris (Q007p Eisden)
|
pleuris [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18528 |
borstzak(je) |
borstmaal:
borsmaal (Q007p Eisden),
stoefertje:
[Van Dale: stoefer -> stoefzakdoek, <gew.> pochet]
stufərkə (Q007p Eisden)
|
de buitenzak ter hoogte van de borst [N 59 (1973)] || pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bǫs (Q007p Eisden)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
kopstruif:
kǫpstruf (Q007p Eisden)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|