| 32902 |
vloeistof in de slijpbus |
eetje:
ē̜tšǝ (Q007p Eisden)
|
Behalve in water, of ook urine (in L 371 opgegeven), werd de wetsteen vaak in azijn bewaard, om de vettigheid van de grond en van het slijpsel van de zeis of de zicht te houden; vaak werd de azijn dan aangelengd met water; dit geldt voor: azijn L 370, 419, Q9; edik Q 240, 152, 157a, 160, 161, 164, 166, Q 84, Q 155, 162, 163, 168, 168a, 182, 241, Q89; eetje Q 10, 171, 175, 423, 424, Q 8, 9, L 420, Q6. Soms stak men wat stro in de slijpbus opdat de steen dan wat steviger erin bleef zitten en niet onder het maaien uit de slijpbus viel. Voor P 176 en 220 werd nog opgegeven dat men op de steen spuwde. Naast de hieronder als lemma verwerkte opgaven voor "azijn" werd over de gewoonte om azijn te gebruiken nog gewag gemaakt in de plaatsen L 270, 291, 326, 425, 427, Q 7, 33, 34, 35, 93, 96, 99, 99*, 111*, 0112, 112a, 117a, 119, 163, 170, 178, 193, 197, 197a en 204a. [JG 1b, add.]
I-3
|
| 21784 |
vloek |
vloek:
vlook (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1989)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
| 21395 |
vloeken |
vloeken:
vlooke (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
vloeken [N 96D (1989)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
| 23962 |
vloekje |
vloekje:
vleukske (Q007p Eisden)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 27185 |
vloer |
muur:
mōr (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Maurits]),
radier:
radīr (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834]
II-5
|
| 27418 |
vloergat |
muurgat:
mōrgāt (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zolder])
|
Een ondiep gat in de vloer waarin de stijl van een ondersteuning wordt geplaatst. [N 95, 309; monogr.; Vwo 619; Vwo 620; Vwo 621; Vwo 835]
II-5
|
| 19702 |
vloertegel |
plavuis:
plavys (Q007p Eisden),
pləvys (Q007p Eisden)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
| 22059 |
vlooien |
vlooien:
vlûû (Q007p Eisden)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: vlooien [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 18217 |
vod |
lommel:
loo-uməl (Q007p Eisden)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
| 22064 |
voederbak |
kist:
de kis (Q007p Eisden)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de graanbak (waar de verschillend mengsels in worden bewaard)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|