28828 |
zelfkant |
zelfkant:
zelfkant (Q007p Eisden)
|
Elk der zijkanten van enig weefsel, in de lengterichting van het doek, meestal versterkt geweven (Van Dale, pag. 3483). [N 62, 73; Gi 1.IV, 46]
II-7
|
21087 |
zemelen |
klijen:
kle ̝jǝ (Q007p Eisden)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
34311 |
zeug met biggen |
zoog:
zōx (Q007p Eisden)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
baggenbak:
bagǝbak (Q007p Eisden),
zeugkooi:
zø̜̄xkūi̯ (Q007p Eisden)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (Q007p Eisden)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
24810 |
zevenblad |
kraaiepoot:
krǭi̯ǝpuǝt (Q007p Eisden)
|
Aegopodium podagraria L. Zeer algemeen voorkomend lastig onkruid op beschaduwde plaatsen en op vochtige of bemeste grond met voortwoekerende wortelstokken. De onderste bladeren aan de kantig gegroefde stengel zijn veervormig samengesteld met 3 drietallen of 7 blaadjes, de hogere bladeren zijn drietallig. De schermvormige kroon is wit. De plant bloei van juni tot september. De hoogte varieert van 60 tot 90 cm. [A 17, 11; monogr.]
I-5
|
27708 |
zeverij |
triage:
triage (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg])
|
Plaats waar de kolen gezeefd worden. [N 95, 14; monogr.]
II-5
|
21298 |
zich bemoeien met |
aantrekken:
fr. ai
aantraiken (Q007p Eisden),
moeien:
meujen (Q007p Eisden)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
22007 |
zich bij de prijswinnaars plaatsen |
de kop vliegen:
de kop vleegen (Q007p Eisden),
in de prijzen vallen:
in de priezen vallen (Q007p Eisden)
|
een duif die in de eerste prijzen valt? [N 93 (1983)] || zich bij de prijswinnaars plaatsen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
zich spojen (Q007p Eisden),
òs spojen (Q007p Eisden)
|
Zich haasten. We moeten ons haasten om de bus te halen. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|