34242 |
filter in de melkzeef |
zijdoekje:
zii̯dø̄kskǝ (Q007p Eisden),
zuiver doekje:
zȳvǝr dø̄kskǝ (Q007p Eisden)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
⁄n flambouw (Q007p Eisden)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
28996 |
flanelsteek |
flanelsteek:
flanɛlstēk (Q007p Eisden)
|
De flanelsteek is een soort kruissteek, meestal gebruikt voor het zomen, maar ook wel voor hechten en borduren. Zie ook het lemma ɛkruissteekɛ. Zie afb. 39.' [N 62, 16a; N 59, 64; N 62, 15c]
II-7
|
30800 |
flank |
zijden:
zīǝ (Q007p Eisden)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
18648 |
flaphoed |
loesjhoed:
loͅtš(h)ōt (Q007p Eisden)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28043 |
flens |
flens:
flɛns (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Opstaande rand aan het einde van buizen om deze met schroeven aan elkaar te kunnen verbinden. [N 95, 826; monogr.]
II-5
|
21345 |
fluisteren |
stilletjes zeggen:
stillekes zaike (Q007p Eisden)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
22123 |
fluiten naar de duiven |
binnenfluiten:
bènnefluiten (Q007p Eisden)
|
Hoe noemt U het fluiten naar de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
vluǝr (Q007p Eisden)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
33755 |
fokmerrie |
kweekmeer:
kwēkmē̜r (Q007p Eisden),
veulensmeer:
vø̄.lǝsmē̜r (Q007p Eisden)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|