33401 |
geitestal |
geitestal:
gęi̯te[stal] (Q007p Eisden)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
22173 |
gekleurde top van de slagpen |
top:
tôôp (Q007p Eisden)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): gekleurde top (7) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24483 |
geknotte wilg |
soets:
soets (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17580 |
gekruld haar |
krulharen:
krolaarə (Q007p Eisden)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
centen:
de moos sentən ebbə veur kooune te betalə (Q007p Eisden),
geld:
de moos geltj ebbə veur kooune te betalə (Q007p Eisden),
geld (Q007p Eisden),
geljt (Q007p Eisden),
heej is pa ziene jas en ma heur geld, pa zien koo en pa zienen hond (Q007p Eisden),
ich bain mé geltj kwièt (Q007p Eisden),
ma bije wie mot ig geld hole (Q007p Eisden),
xae.ltṣ (Q007p Eisden)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22100 |
geld inzetten |
poulen (<fr.):
poelen (Q007p Eisden)
|
geld inleggen (inzetten)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24152 |
gele kwikstaart |
koevogeltje:
koveugeltje (Q007p Eisden)
|
kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
ly`pīnǝ (Q007p Eisden),
paardsboontjes:
pēržbyǝnkǝs (Q007p Eisden)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
28250 |
geleidingsbomen |
guidenage:
gidǝrnāš (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zolder])
|
Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.]
II-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelieke (Q007p Eisden),
gəlīkə (Q007p Eisden)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|