33605 |
enten |
enten:
ente (L353p Eksel),
griffelen:
grefələ (L353p Eksel),
oculeren:
oͅkəlerən (L353p Eksel)
|
[RND 08] [ZND 34 (1940)]
I-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
avelot (L353p Eksel)
|
de omslag voor brieven [enveloppe, brievenzak, zakje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
daar mag je niet bijkomen:
doo mugde nie bijkommen (L353p Eksel),
flodder:
flodder (L353p Eksel),
het is onder de mensen:
t is onder de minsen (L353p Eksel),
ziekte die voortgaat:
get vort (L353p Eksel),
ziekte die voortloopt:
lupt vort (L353p Eksel)
|
Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie). [N 84 (1981)] || Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie, besmettelijke ziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23608 |
epistel |
epistel (<lat.):
epistel (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
De eerste lezing, het epistel [t/dn epistel, epiestel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19013 |
er heet aan toegaan |
spannen:
spannen (L353p Eksel)
|
er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22433 |
ereboog |
ark:
ark (L353p Eksel)
|
Een triumfboog of ereboog ter versiering van de straten [triejoemfboaëg]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
33610 |
erf |
mesterhof:
meͅstroͅf (L353p Eksel)
|
I-7
|
20217 |
erfenis |
erfenis:
erfenis (L353p Eksel)
|
het geheel van wat iemand van een overledene krijgt [erfenis, erf] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20300 |
erfgenaam |
erfgenaam:
erfgenaam (L353p Eksel)
|
degene die een erfenis of een gedeelte daarvan krijgt [erfgenaam, erf] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18837 |
ernstig |
serieus:
serjeus (L353p Eksel)
|
van ernst vervuld [serieus, menens, ernstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|