21274 |
geld |
brieven:
brieven (L353p Eksel),
franken:
frangen (L353p Eksel),
geld:
gēlt (L353p Eksel),
geͅlt (L353p Eksel),
xaelt (L353p Eksel)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND A1 (1940sq)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
gele kwikstaart:
gele kwikstert (L353p Eksel)
|
kwikstaart, gele —
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lǝpīnǝ (L353p Eksel)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
24488 |
gele narcis |
paasbloem:
Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings
poͅəsblum (poasbloem) (L353p Eksel)
|
Gele narcis (narcissus pseudonarcissus). De bijkroon is ongeveer even lang als de bloemdekslippen. Meestal één bloem aan elke bloemstengel, zelden twee. De rand van de bijkroon is regelmatig ingesneden (zie bij de …witte narcis"). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23501 |
gelezen mis |
leesmis:
leesmes (L353p Eksel)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
schijnen:
schijnen (L353p Eksel),
trekken:
trèkken (L353p Eksel)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22544 |
gelijkspel |
gelijkspel:
geliek speel (L353p Eksel)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22334 |
gelijkspelen |
gelijkspelen:
geliêk speelen (L353p Eksel),
Ziet deh gèh schoêën geliêk spilt en gih gevreegel Vooruit! Mooi samenspelen en geen ruzie maken.
geliêk speelen (L353p Eksel),
op zijn zaai staan:
ich stən op mɛnə zø:y (L353p Eksel),
zaad:
zaad ! (L353p Eksel)
|
1. Samenspelen. || 2. Gelijkspelen, gelijkspel behalen. || quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23949 |
gelofte |
gelofte:
gelofte (L353p Eksel)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23880 |
geloftegeschenk |
offergave:
?
offergaaf (L353p Eksel)
|
Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)]
III-3-3
|