e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groeien, wassen wassen: wasse (Eksel) Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groeizaam weer gewassig (weer): gewassig weer (Eksel), gewassig weertje: é gewassig wirke (Eksel), mals (weer): mals (Eksel) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groene berkentak berkenrijs: berkeris (Eksel) Een groene berketak (berkemei). [N 82 (1981)] III-4-3
groene specht groene specht: grune specht (Eksel, ... ) specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)] || specht, groene — III-4-1
groente groensel: grynsəl (Eksel) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] III-2-3
groente, algemeen groensel: grynsəl (Eksel) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] I-7
grof dorsen baardslaan: bǫǝrtslō.n (Eksel) Het grof dorsen of voordorsen bestaat erin dat men het mooiste graan, zonder de schoof te ontbinden, met de hand uitslaat. Dit doet men ofwel tegen een ladder (L 214, 244c, 247, Q 121c; de opgaven zelf ontbreken), of ton (L 270; id.), of tegen de afsluiting tussen dorsvloer en schuurvak, of zonder meer op de dorsvloer (L 387; id.) ofwel door lichtjes met de vlegel, die dan niet te hoog wordt opgeheven, alleen op de kop van de schoven, op de aren dus, te slaan. Soms is er sprake van een apart voor dit doel gemaakte constructie; zie het lemma ''geselblok'' (6.1.7). Wanneer men de schoven goed kan uitslaan, zodat er geen graankorrels in de aren blijven zitten, wordt het grof of voorgedorste stro als dekstro gebruikt. Als er nog korrels in de aren zitten, gebruikt men deze als varkens- of schapevoer (het wordt klapstro genoemd in L 290) of moet men ze nog met de vlegel nadorsen (fǭt˱Jr˱ geeft men hiervoor op in Q 196 en 196a). Het voorgedorste graan doet dienst als zaaigraan. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [dorsen] zie men het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 15a en 15b; JG 1a, 1b, 1d, 2c; monogr.] I-4
grof gebouwd breed van schouder: brieëd van schoor (Eksel), grof: groof (Eksel), grof geknookt: groof geknookt (Eksel), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  groof geknookt (Eksel), grof van knook: groof van kneûk (Eksel), struis: struus (Eksel, ... ), [strys]  struus (Eksel), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  struus (Eksel), zwaar van gestel: zwoor van gestêl (Eksel) Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof, zwaar). [N 106 (2001)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1
grof gebouwd persoon grove, een -: ne groove (Eksel), struise mens: struuse mins (Eksel) Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof, zwaar). [N 106 (2001)] III-1-1
grof gebouwde vrouw molenpaard: meulepê:rt (Eksel), straf vrouwmens: straf vrôûmes (Eksel) fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)] || hoe heet een sterk gebouwde vrouw (soms: tes, tas, enz.) [ZND 05 (1924)] III-1-1