24715 |
groeien, wassen |
wassen:
wasse (L353p Eksel)
|
Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25246 |
groeizaam weer |
gewassig (weer):
gewassig weer (L353p Eksel),
gewassig weertje:
é gewassig wirke (L353p Eksel),
mals (weer):
mals (L353p Eksel)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24594 |
groene berkentak |
berkenrijs:
berkeris (L353p Eksel)
|
Een groene berketak (berkemei). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24163 |
groene specht |
groene specht:
grune specht (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)] || specht, groene —
III-4-1
|
20778 |
groente |
groensel:
grynsəl (L353p Eksel)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
groensel:
grynsəl (L353p Eksel)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
I-7
|
33109 |
grof dorsen |
baardslaan:
bǫǝrtslō.n (L353p Eksel)
|
Het grof dorsen of voordorsen bestaat erin dat men het mooiste graan, zonder de schoof te ontbinden, met de hand uitslaat. Dit doet men ofwel tegen een ladder (L 214, 244c, 247, Q 121c; de opgaven zelf ontbreken), of ton (L 270; id.), of tegen de afsluiting tussen dorsvloer en schuurvak, of zonder meer op de dorsvloer (L 387; id.) ofwel door lichtjes met de vlegel, die dan niet te hoog wordt opgeheven, alleen op de kop van de schoven, op de aren dus, te slaan. Soms is er sprake van een apart voor dit doel gemaakte constructie; zie het lemma ''geselblok'' (6.1.7). Wanneer men de schoven goed kan uitslaan, zodat er geen graankorrels in de aren blijven zitten, wordt het grof of voorgedorste stro als dekstro gebruikt. Als er nog korrels in de aren zitten, gebruikt men deze als varkens- of schapevoer (het wordt klapstro genoemd in L 290) of moet men ze nog met de vlegel nadorsen (fǭt˱Jr˱ geeft men hiervoor op in Q 196 en 196a). Het voorgedorste graan doet dienst als zaaigraan. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [dorsen] zie men het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 15a en 15b; JG 1a, 1b, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|
17547 |
grof gebouwd |
breed van schouder:
brieëd van schoor (L353p Eksel),
grof:
groof (L353p Eksel),
grof geknookt:
groof geknookt (L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
groof geknookt (L353p Eksel),
grof van knook:
groof van kneûk (L353p Eksel),
struis:
struus (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
[strys]
struus (L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
struus (L353p Eksel),
zwaar van gestel:
zwoor van gestêl (L353p Eksel)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof, zwaar). [N 106 (2001)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17548 |
grof gebouwd persoon |
grove, een -:
ne groove (L353p Eksel),
struise mens:
struuse mins (L353p Eksel)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof, zwaar). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
molenpaard:
meulepê:rt (L353p Eksel),
straf vrouwmens:
straf vrôûmes (L353p Eksel)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)] || hoe heet een sterk gebouwde vrouw (soms: tes, tas, enz.) [ZND 05 (1924)]
III-1-1
|