18713 |
halfhemd |
zeverlap:
zeverlap (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
brodequin (fr.):
bottekés (L353p Eksel)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
halfmes (L353p Eksel)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
halfvaste (L353p Eksel)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17627 |
hals |
neks:
neks (L353p Eksel)
|
hals [N 10b (1961)]
III-1-1
|
26222 |
hals van de as |
baan:
baan (L353p Eksel)
|
Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6]
II-3
|
18255 |
halsketting |
ketting:
goud, ’n gouwe ketting (L353p Eksel),
gouwe kedding (L353p Eksel),
goûwe kèdding (L353p Eksel),
ketting (L353p Eksel),
kettinkje:
goûwe kèddingske (L353p Eksel)
|
Een gouden ketting [ketting, kettel, snoer] [N 114 (2002)] || goud, een gouden ketting [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
halsketting:
(hâls)kèdding (L353p Eksel),
halsketting (L353p Eksel),
kettinkje:
kèddingske (L353p Eksel),
krans:
krans (L353p Eksel),
krâns (L353p Eksel),
pareling:
Halssnoer van parels.
pèèrling (L353p Eksel)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] || Halssnoer. Aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
halster:
hɛlstǝr (L353p Eksel),
stalband:
sta.lba.nt (L353p Eksel)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.]
I-10
|
21541 |
halve frank |
half frankje:
half frèngsken (L353p Eksel),
halve frank:
halve frank (L353p Eksel)
|
oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|