32977 |
haver |
haver:
hā.vǝr (L353p Eksel)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kest (L353p Eksel)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
20675 |
havermout |
havermout:
havermout (L353p Eksel)
|
Havermout [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20607 |
havermoutpap |
havermoutpap:
havermoutpap (L353p Eksel),
havermoutsepap:
havermoutsepap (L353p Eksel)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24412 |
hazelworm |
hazelworm:
haazelwörm (L353p Eksel),
hazelwörm (L353p Eksel),
hoaêzelwörm (L353p Eksel)
|
hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
24320 |
hazenleger |
pot:
WLD
pot (L353p Eksel)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21531 |
hebben |
hebben:
hĕbən (L353p Eksel)
|
hebben [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
21897 |
hebzuchtig |
schrokkig:
Van Dale: schrokkig, 2. (gew.) inhalig, vrekkig.
schrokkig (L353p Eksel)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21406 |
hebzuchtig zijn |
schrammeteren:
schrammeteren (L353p Eksel)
|
overdreven begerig naar geld zodat men op alles wil besparen [pinnig, zeikerig, pinnerig, gierig, gier] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19534 |
hecht van een mes |
heft:
heft (L353p Eksel)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)]
III-2-1
|