19427 |
huisvuil |
vuiligheid:
vulixheͅt (L353p Eksel)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33609 |
huisweide |
dries:
drēs}* (L353p Eksel)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|
23732 |
huiszegen |
huiszegen:
hoeszegen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17997 |
huiveren |
bibberen:
bibberen (L353p Eksel),
rijderen:
rijeren (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
bibberachtig:
bibberechtig (L353p Eksel),
schrikachtig:
schrikechtig (L353p Eksel)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
bibber:
bibber (L353p Eksel),
rilling:
rilling (L353p Eksel)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21807 |
hulp vragen |
noden:
nuijen (L353p Eksel)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hulp (L353p Eksel)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24572 |
hulst |
schadoorn:
sxōͅdōͅrən (L353p Eksel)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppele (L353p Eksel),
huppelen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
kwinken:
kwinken (L353p Eksel)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] || Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|