e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

Gevonden: 4790
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baalschort matzak: matzak (Eksel, ... ) voorschoot (van werklieden) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] III-1-3
baantje glijden op het ijs slibberen: slibbere (Eksel), slibberen (Eksel), slubberen (Eksel, ... ), sløͅbərən (Eksel), sləbərən (Eksel), ɛslubberenɛ - op een ijsbaan glijden (Eksel) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden (slieren) op het ijs. [ZND B1 (1940sq)] || Glijden op ijs. || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)] III-3-2
baard baard: board (Eksel), boart (Eksel), bliesje: blēskǝ (Eksel), bliezen: blē̜zǝn (Eksel) baard [N 10b (1961)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] || een baard [ZND A1 (1940sq)] I-4, III-1-1
baarmoeder regels: regels (Eksel), vodden: vodden (Eksel) baarmoeder [N 10c (1995)] III-1-1
baarspelen add. schimmeljagen: Het speelterrein neemt de ganse speelplaats in beslag (van de jongensschool in Eksel). Een drietal meters van de toiletten aan ene zijde en een drietal meters van de betonnen platen, aan de zijde van de Geerstraat zijn de beide kampen opgesteld, het kampgebied loopt tot in de helft van de speelplaats. Spel met minimum 10 tot 20 deelnemers. De spelers van kamp A moeten proberen over de meet van kamp B te geraken, en omgekeerd. De spelers zijn kwetsbaar in het vijandig kamp. Diegenen die aangetikt worden in het vijandig kamp worden gevangen genomen en geplaatst in een ring op een afstand van twee grote stappen vanaf de meet van de vijand. Lukt het een speler over de meet van de vijand te geraken dan kan hij een gevangene verlossen door in de ring te springen zonder dat hij wordt aangetikt, te weten dat links en rechts, op één stap afstand van hem, een man van het tegenkamp staat die hem mag aantikken als hij de sprong waagt. Wordt hij aangetikt dan is hij ook gevangene. Blijft van één kamp maar één man over dan mag deze, "loper"genoemd, zijn kans wagen als volgt. De tegenspelers die niet gevangen zijn komen naar de overzijde en plaatsen zich op de meet aan een zijde en de loper aan de andere zijde (ongeveer op 10 m afstand van elkaar). De loper mag eerst vertrekken op de meet en de overige mogen onmiddellijk de achtervolging inzetten. Als hij de overkant bereikt zonder aangetikt te worden dan mag hij proberen zijn kampgenoten te verlossen met naar de ring te springen zoals hierboven vermeld. Wordt de loper getikt vóór hij kampgenoten kan verlossen dan is het spel verloren en gedaan.  schummeljaagen (Eksel) [z. toel.] III-3-2
babbelaar babbelaar: babbelèr (Eksel) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3
bagagewagen pakjeswagen: pekskeswagen (Eksel) een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)] III-3-1
baggermolen baggermolen: baggermölen (Eksel) een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)] III-3-1
bak bak: bák (Eksel  [(mv bɛk)]  ), karbak: kęrbak (Eksel), karrenbak: kē̜rǝbak (Eksel) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13
baken boei: boeien (Eksel) elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)] III-3-1